Wisselplaten bieden een significant voordeel t.o.v. andere verspanende gereedschappen: Als een snijkant van de wisselplaat versleten is, dan wordt ze eenvoudig vervangen door een ongebruikte snijkant – er hoeft niet te worden nageslepen. Daardoor wordt de lopende productie slechts kort onderbroken en valt het tijdrovende instellen van het gereedschap weg.
Welke snijplaat er concreet wordt ingezet, hangt af van de bewerking, alsook van het te bewerken materiaal en de hardheid ervan. Er bestaat een veelvoud aan wisselplaten, welke zich onderscheiden naar vorm en materiaal, hetgeen de keuze van de juiste wisselplaat gecompliceerd maakt.
Om vergissingen te vermijden, zijn wisselplaten internationaal genormeerd. Deze ISO normering geeft grootte, vorm, bevestiging, materiaaleigenschappen en coating aan. Aan de hand van de ISO-wisselplaten-sleutel kan de verspaningstechnicus de juiste wisselplaat voor zijn toepassing kiezen.
De ISO code kan tot twaalf posities bevatten. Daarbij zijn de eerste zeven posities verplicht. De achtste en negende positie betreft optionele informatie, welke naar behoefte ingevuld kunnen worden. De tiende tot twaalfde positie zijn optionele producent informatie en zijn gescheiden door een koppelteken aan de ISO-code gekoppeld.
De zeven verplichte velden bepalen de plaatvorm, vrijloophoek en andere kenmerken van de wisselplaat. Deze tekens bestaan uit letters en cijfers, welke een wisselplaat eenduidig identificeren. Om te begrijpen waarvoor deze tekens staan, bestaan er tabellen volgens DIN4983, welke in een tabellenboek geraadpleegd kunnen worden.
Producentspecifieke gegevens worden na een koppelteken weergegeven en geven, afhankelijk van de producent, fasebreedte, fasehoek, snijmateriaal en spaanbreker aan. Daarbij is de respectievelijke versleuteling in de catalogus van de producent te vinden.
De ISO code omvat 9 symbolen, waarvan symbolen 8 en 9 alleen worden benut indien nodig. De producent kan verdere symbolen toevoegen, welke met een koppelteken aan de ISO code worden toegevoegd (bv. voor de vorm van de spaanbreker).
Om een goede spaancontrole en de beste bewekingsresultaten te krijgen, dienen geometrie, soort, vorm (tophoek), grootte, hoekradius en instelhoek van de wisselplaat zorgvuldig gekozen te worden.
Bij het ruwen wordt een combinatie van een grote snedediepte en een hoge voedingssnelheid aanbevolen. Ruwtoepassingen stellen hoge eisen aan de betrouwbaarheid van de snijkant. Het finishen is een toepassing welke kleine snijkrachten vereist omdat in de regel kleine snededieptes en voedingen nodig zijn.
Een grote tophoek is stabiel, vereist een hoger machinevermogen, maar kan ook hogere voedingssnelheden aan. Daarmee zijn hoge snijkrachten mogelijk, maar verhoogt ook de kans op trillingen. Bij een kleine tophoek is de snijkant instabieler en heeft een kleiner contactoppervlak; daardoor stijgt de warmtegevoeligheid. De wisselplaat ontwikkelt geringe snijkrachten.
1. RE = hoekradius
2. I = snijkantslengte (Wisselplaatgrootte)
3. Tophoek
Kies een wisselplaatgrootte naar gelang de bewerkingseisen en de beschikbare ruimte voor het gereedschap. Een grotere wisselplaat biedt een hogere stabiliteit. Zo ligt voor zware bewerkingen de wisselplaatgrootte gewoonlijk boven IC 25 mm (1”). Bij het nadraaien kan in vele gevallen de grootte verkleind worden. Zo gaat u te werk: U bepaalt eerst de grootste snedediepte en legt aan de hand daarvan de snijkantslengte vast, waarbij u rekening houdt met de instelhoek. Dan kunt U de correcte snijkantslengte van de wisselplaat kiezen.
De keuze van de hoekradius hangt af van de snedediepte en de voeding en is van invloed op de oppervlakteruwheid, de spaanbreuk en de stabiliteit van de wisselplaat – daarom is de hoekradius een extreem belangrijke factor bij draaibewerkingen. Een kleine hoekradius is ideaal voor kleine snededieptes, reduceert trillingen en leidt tot een goede spaanbreuk. De snijkant is echter minder stabiel dan bij een grotere hoekradius. Dit maakt een hogere voeding met grote snededieptes mogelijk, met toch een sterke snijkant. Bij een grote hoekradius treden echter toenemende radiaalkrachten op. Dat kan het proces nadelig beïnvloeden en tot een slechtere oppervlakteruwheid leiden. Daarom kiest u beter voor een kleinere hoekradius, wanneer bij de toepassing een neiging tot trillingen bestaat. U dient altijd een hoekradius te kiezen die niet groter is dan de snedediepte.
De instelhoek KAPR is de hoek tussen de snijkant en de voedingsrichting. Hij beïnvloedt de spaanvorming, richting van de snijkrachten en de snijkantslengte in aangrijping. Bij een grote instelhoek zijn de krachten in de richting van de kleminrichting gericht, zodat slechts een geringe neiging tot trilling bestaat. Het maakt het draaien van schouders mogelijk, en genereert hogere snijkrachten bij in- en uittrede. Sowieso bestaat bij een grote instelhoek de neiging tot kerfslijtage in HRSA en inzetgeharde materialen. De kleinere instelhoek verhoogt de kans op trillingen, omdat de hogere radiaalkrachten in het werkstuk worden geleidt. De snijkant wordt echter minder belast, er ontstaat een dunnere spaan waardoor hogere voedingswaarden mogelijk worden, en de kerfslijtage vermindert. Men kan hiermee echter geen 90 graden schouder draaien.
Eigenlijk zou de wisselplaat hard en bestand tegen vervorming moeten zijn maar tegelijk ook zo taai mogelijk dus niet bros. Deze zou niet mogen reageren met het te bewerken materiaal, chemisch stabiel zijn én bestand tegen plotselinge thermische schokken, oxidatie en diffusie. Er bestaan wisselplaten uit hardmetaal, keramiek, boornitride en diamant. Wisselplaatgeometrie en soort vullen mekaar aan: De taaiheid van een soort kan een gebrek aan stabiliteit van een wisselplaatgeometrie compenseren.
Om de eigenschappen te verbeteren, worden wisselplaten vaak met harde stoffen zoals titaancarbide of titaannitride gecoat, om de slijtvastheid en hittebestendigheid nog verder te verbeteren.
Neem dan alstublieft contact met ons on. Ons Technical Service Center Team adviseert u graag.
📞 +31165523440
📧 info-nl@ceratizit.com